De stoel van oma


“Pluisje, pluisje,” zei ze terwijl ze met de stok in haar linkerhand naar de vloer wees. Zo herinner ik me mijn oma, Maria Gijzels-Hermans, de moeder van mijn moeder, gezeten in de met groen fluweel beklede oorfauteuil met de hoge rugleuning. In die stoel zie ik haar zitten met haar verlamde arm op een kussentje en op haar schoot het zwart lederen missaal met daarin een hele verzameling bidprentjes van overleden dierbaren. Ik zal vier of vijf geweest zij en zij begin tachtig. Gekleed in het zwart met de stok binnen handbereik, zat ze daar en sloeg het drukke gezinsleven van haar jongste dochter Annie gade. De zeven kinderen, waarvan ik de jongste was, zorgden voor het schouwspel en zij was de toeschouwster.

Maria in haar stoel, 1950

Oma was toen al achttien jaar rechtszijdig verlamd als gevolg van een beroerte, die ook haar spraak had aangetast. Ze woonde bij ons in huis of wij eigenlijk bij haar, want het was het huis dat zij samen met haar man, Adriaan Gijzels, rond 1913 had laten bouwen. In dat huis, een ruime villa aan de Parklaan in Sittard, woonden we met z’n elven. Vader, moeder, zeven kinderen, oma en een inwonende hulp. We waren zo’n voor Limburg typisch naoorlogs, groot, katholiek gezin. Mijn ouders, Annie Gijzels en Chris Smits, trokken na hun huwelijk in 1946 bij Maria in. Huizen voor pasgetrouwde stellen waren er niet zo kort na de oorlog. En zij waren niet de enige inwonenden, de villa werd gedeeld met nog een ander echtpaar. Al snel kwam er gezinsuitbreiding, in november 1946 werd Pieter geboren en in mei 1948 Liesbeth. Het jonge gezin maakte plannen om naar Maastricht te verhuizen, omdat Chris daar werkte, maar toen kreeg Maria die hersenbloeding. Ze besloten in Sittard te blijven, zodat Annie de zorg voor haar moeder op zich kon nemen. Het andere echtpaar was inmiddels vertrokken, dus er was genoeg ruimte.

De villa aan de Parklaan in Sittard

Het gezin dijde verder uit, achtereenvolgens werden Mieke (1949), Anneke (1951), Paulus (1954), Bernadette (1958) en tenslotte ik, Monica (1960), geboren. Mijn moeder was 44 bij toen ik werd geboren, mijn vader 53, daardoor heb ik altijd het gevoel gehad dat er tussen mij en mijn ouders niet één maar twee generaties zaten.

De verhalen die mijn moeder mij als kind vertelde over haar jeugd in de jaren twintig en dertig waren als verhalen uit de boeken van Joop ter Heul. Een totaal andere wereld, heel katholiek en ouderwets. Maar ook wel weer modern, want niet alleen de zonen gingen studeren, dochter Annie ging naar de HBS in Heerlen en daarna de School voor Maatschappelijk werk. Haar oudere zus Mariet werd bibliothecaris en toog naar Den Haag om daar de directeursopleiding te volgen. Maria zelf was maatschappelijk actief in diverse RK vrouwenorganisaties.

1929 Heel katholiek…
…en ouderwets. Helemaal links Annie, Maria uiterst recht en Mariet (‘Zus’) rechts op de eerste rij (1931)
Familiekiekje jaren dertig, met Annie (recht) en Maria (midden)

Mijn grootmoeder heeft me daar nooit zelf over kunnen vertellen en ook niet over haar jeugd die zich rond 1900 afspeelde. In haar stoel, opgesloten in haar herinneringen en gedachten, zag ze een nieuwe generatie kinderen opgroeien onder heel andere omstandigheden. Mijn oudste zus Liesbeth, die twaalf jaar ouder is dan ik, schrijft hierover. Hoewel ze niet sprak was zij zeker aanwezig, wij vertelden haar van alles en zij nam deel aan gesprekken door te knikken, te lachen, of haar afkeuring te laten blijken. Zoals die keer dat pappa met de stok achter haar ging staan die ophief en vroeg “wat doen we met oma?” Daar kon ze wel om lachen.

Maria in haar stoel, in de serre, 1956

Na haar overlijden in 1966 waren haar spullen er nog en de verhalen van mijn moeder. Mijn ouders verhuisden in 1981 naar een comfortabele maisonnette, dus de oude en verwaarloosde villa moesten we leegruimen. De spullen van oma werden verdeeld en vonden hun weg naar de volgende generaties.

Ik had in 1979 het ouderlijk huis verlaten om in Utrecht geschiedenis te gaan studeren. Als meisje van mijn tijd was ik links en de katholieke veren had ik van me afgeschud. Midden in de tweede feministische golf deed ik onderzoek naar de eerste feministische golf, maar ik besefte niet dat oma toen een jonge vrouw was die hoorde bij de vrouwen die als eerste gebruik konden maken van hun stemrecht.

Pas veertig jaar later komen de lijntjes samen en besluit ik onderzoek te gaan doen naar de vrouwen in mijn familie, met mijn grootmoeder als centrale figuur. Ik denk haar te kennen tot ik besef dat ik haar slechts anderhalf jaar bewust heb meegemaakt. Hoe is het mogelijk dat zo in mijn herinnering is gebleven? Ze was de enige grootouder die ik gekend heb, de andere drie waren allang overleden. Ze maakte deel uit van ons gezin en was er dus altijd. Maar hoe kan ik haar béter leren kennen? Mijn moeder kan ik het niet meer vragen, zij overleed in 2002. Ik ga op zoek naar feiten en bronnen. Het beeld van oma in de stoel met de hoge rugleuning wordt langzaam vervangen door een beeld van de vrouw, voordat ze alleen nog maar een observator was. Ik probeer de verhalen van mijn moeder terug te halen over haar jeugd en haar moeder. Ik vraag mijn broers en zussen en neven en nichten naar familieverhalen. En gelukkig zijn er op zolders en in kelders nog foto’s, brieven en andere documenten. En oma wordt Maria, een meisje, een vrouw en een moeder over wie vele verhalen verteld kunnen worden, die ik in deze blog met jullie wil delen.

Maria in 1906