1960 – 1976
Toen ik in het voorjaar van 2017 op zoek ging naar de afkomst van mijn grootmoeder Maria Gijzels-Hermans, de moeder van mijn moeder Annie, ben ik eerst op een rijtje gaan zetten wat ik zelf nog wist van haar familie in Maasbracht.
Van Maria’s broers en zussen heb ik alleen haar één na jongste broer George (1889 -1976) gekend. Mijn oudoom George was rijk geworden in het familiebedrijf, de zaadhandel J.B. Hermans, en hij bezat grond en vrachtschepen. Dat laatste was niet gek, want Maasbracht was de grootste binnenhaven van Nederland. Mijn moeder vertelde dat hij haar moeder financieel had bijgestaan toen ze in 1926 weduwe werd. Tijdens de crisis van 1929 raakte hij op de beurs een vermogen kwijt. Er werd surseance van betaling aangevraagd, maar, zoals het een echte ondernemer betaamd, kwam hij daar weer bovenop. In het dorp behoorden de Hermansen tot de notabelen, ze hadden aanzien en macht en waren actief in de lokale politiek.
Mijn ouders zeiden het niet met zoveel woorden, maar ik voelde wel dat ze er een andere levensstijl op nahielden dan wij. George en zijn broers waren echte zakenlui, die hun rijkdom graag etaleerden. Dat was ook het grote verschil met het gezin waarin ik opgroeide. Mijn ouders waren geen ondernemers. Mijn moeder had de school voor maatschappelijk werk gedaan en bestierde na haar huwelijk het grote gezin, mijn vader was journalist. We waren niet arm, maar ook niet rijk. Bij ons thuis werd weinig waarde aan materie gehecht, maar des te meer aan goed eten en drinken in goed gezelschap.
Mijn moeder logeerde als kind wel eens bij haar oom George, waar ze optrok met zijn drie dochters, die een paar jaar jonger waren dan zij. Het gezin, George, zijn vrouw Agnes, ‘tant’ Neske, de drie dochters en één zoon, woonde in Villa Rodesteen, een statig huis met torentje aan de haven, in de volksmond De Villa. Het pand was gebouwd door zijn ongetrouwde oom Frans Hermans (1850-1932). Hij had in 1929 het huis geschonken aan zijn neef George. George woonde er tot zijn dood in 1976. Het huis was volgestouwd met antieke voorwerpen en schilderijen, waaronder, zo beweerde hij, een echte Rubens.
Mijn vader had George en zijn gezin goed leren kennen in de oorlog. Hij had vanaf september 1944 noodgedwongen een tijd in Maasbracht doorgebracht. Onderweg van Eindhoven naar zijn liefste Annie, in het bevrijde Sittard, bleef hij steken op de frontlinie in Midden-Limburg. Hij vond onderdak in Maasbracht, bij oom George. Toen heel Maasbracht werd geëvacueerd, moest hij in eerste instantie daar blijven om samen met knecht Piet op de villa, de wijnkelder en de kunst te passen.
Af en toe kwam er bij ons thuis bezoek uit het dorpje aan de Maas. Oom George met zijn grote auto en tante Neske met gouden oorbellen, in een walm van parfum, maakten grote indruk op mijn zus Bernadette en mij. Bij aankomst moesten we natuurlijk netjes een handje en een kusje geven. Daarna slopen we door de gang naar de garderobe om aan de nertsmantel van tante Neske te voelen en te ruiken. Dat was pas rijkdom! Ik herinner me dat ik één keer in de villa ben geweest. Onze oude, enigszins vervallen villa, viel in het niet bij die van oom George. Ik vond Villa Rodesteen en haar bewoners passen in een verhaal van Kuifje.
Het raadsel van Rodesteen.
Plaats van handeling de grote spookachtige villa met het torentje. Een donker pand met Perzische tapijten, reusachtige schilderijen en een wijnkelder vol dure Bordeaux. Een huisknecht bestiert het huishouden. De vrouw des huizes, de forse boezem behangen met juwelen, deelt bevelen uit. De heer des huizes, in Engels tweed gestoken, komt terug van de jacht. Er wordt een copieuze maaltijd van zuringsoep en haas van eigen jachtgronden genoten. Na nog een glas Mouton-Rothschild, begeeft het paar zich naar de echtelijke sponde. Het dubbelloops jachtgeweer gaat mee, je weet maar nooit. Dan midden in de nacht, hoort de heer des huizes gestommel…
Toen in november 1975 werd ingebroken in de Villa werd Het raadsel van Rodesteen werkelijkheid. Er werd voor een een half miljoen gulden aan kunst geroofd, waarde nu een een kleine € 720.000. De zaak is nooit opgelost. Het Limburgsch Dagblad kopte op de voorpagina: “Als ze nog eens komen schiet ik.” Op de foto oom George (87) ten voeten uit: de priemende blik, het driedelig grijs met stropdas en het jachtgeweer in de aanslag. Mijn moeder bewaarde het krantenknipsel als curiosum.
Het artikeltje is voor mij ook in een ander opzicht interessant. Het past helemaal bij mijn beeld van de de familie uit Maasbracht. George, rijk geworden in de handel, verzamelaar van kunst en antiek en liefhebber van de jacht. Het zegt iets over zijn onverschrokken karakter. Maar het zegt ook iets over zijn liefde voor zijn familie, want hij vertelt ook dat de geroofde kunstwerken niet alleen van bekende schilders waren, maar dat er ook een schilderijtje gemaakt door zijn zuster Bertha bij was. Een werkje met emotionele waarde, dat hij als laatst overgebleven telg van zijn generatie koesterde.
Afgaand op de verhalen van mijn ouders dacht ik dat de familie Hermans al generatieslang in Maasbracht woonde. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Joannes Hermans (1815-1883) die zich rond 1846 in Maasbracht vestigde, was de eerste Hermans van deze tak. Hij was de zoon van de alleenstaande moeder Maria Elisabeth Hermans en de grootvader van mijn oma Maria. Over hoe hij in Maasbracht terechtkwam, gaat mijn volgende blog.